Artistiek onderzoek - Wat houdt dat in? Een gesprek met Nita Liem

Foto: Jean van Lingen

Gepubliceerd op

Artistiek onderzoek - Wat houdt dat in? Een gesprek met Nita Liem

Onderzoek aan de Academie voor Theater en Dans, we weten dat het gebeurt, maar wat houdt het precies in? Dit is deel elf van een serie interviews, een kijkje in de keuken. Een gesprek met theatermaker Nita Liem (Don’t Hit Mama), zij is verbonden aan de Opleiding Docent Dans en maakt deel van de kenniskring Belichaamde kennis in theater en dans.

Deel 11: Het lichaam als bibliotheek

Nita Liem: Mijn onderzoek is eigenlijk al ruim dertig jaar geleden begonnen, ik was net afgestudeerd aan de opleiding Docent Dansexpressie toen ik via het amateurdanscircuit in de Bijlmer terecht kwam. Dat was toen nog een no go area, maar ik was geïnteresseerd in danstrends, ik miste op school al de beat, de techniek. In de Bijlmer zag ik een ander soort vibe: spontaan, rauw, levendig. Het was de tijd van de eerste breakdancegroepjes, met die kenmerkende witte handschoentjes en een stukje karton, zij traden op op het Leidseplein en werden nog niet weggestuurd door de politie. Ik raakte ook geïnspireerd door wat ik in de Bijlmer op straat zag gebeuren, zoals twee kinderen die in de regen robotics oefenden, en keken naar hun reflectie in het bushalte-glas. Zo begon mijn werk in 1986/87, in een tijd dat straatdans en de academie nog twee gescheiden werelden waren. Vanaf dat moment heb ik altijd met migrantenkinderen en hun culturen en subculturen gewerkt, in 2000 richtte ik met Bart Deuss het gezelschap Don’t Hit Mama op.

Jij was een van de eersten in Nederland die hiphop en streetdance in het theater bracht. Jullie gezelschap heb je tot 2020 geleid. Ik vind het zo sterk dat jullie na twintig jaar zeggen: wij stoppen met Don’t Hit Mama, want onze taak is volbracht. 
Ja, op een gegeven moment kwam het besef: een pionier ben je maar voor een bepaalde tijd (lacht). We zijn gestopt uit liefde. We beseften dat er binnen het huis van Don’t Hit Mama geen ruimte meer was om onszelf te ontwikkelen. De jas werd te krap. De grootste oefening was: durven we voor onszelf te kiezen? We laten het los, en dan? We hebben onszelf beloofd om hier de tijd voor te nemen, want wat je veroorzaakt moet je eerst verteren. De kunst is denk ik om jezelf ook terug te geven wat je uitgezonden hebt. 

Waar sta je nu?
Dat begin van ruim dertig jaar geleden en waar ik nu sta, ligt gek genoeg niet zo ver uit elkaar. Ik heb als regisseur jarenlang naar mijn dansers en performers gekeken, ik was gefascineerd door wat hun lichamen aan verhalen en wijsheden in zich droegen, ik heb de jongeren altijd als professionals en ervaringsdeskundigen omarmd. Nu begin ik vanuit een nieuw vertrekpunt: het lichaam als bibliotheek, als vehikel, ik zie het al jaren, maar hoe zit dat bij mij? 

Hoe zag je die wijsheid in het lichaam van je dansers?
Die jongeren zijn intuïtief ontzettend wijs. Je ziet het in hoe snel ze leren. Ze nemen niet alleen de vorm van elkaar over, maar ook de spiertonus, de attack, de dynamiek. Het lijkt alsof ze op bot- of zielsniveau die bewegingen aan elkaar doorgeven. Dat is heel anders dan destijds op de academie, bij de spiegel, 1, 2, 3, 4, en doe maar na. In die hip hop zat (ik moet ‘zat’ zeggen, helaas, want het is nu allemaal een stuk gladder en commerciëler), daarin zat een wens om gezien te worden, om te leven, er zat vuur. Een ongelooflijke authenticiteit en trots in hoe ze bewogen, iets wat ik gemist had op de dansopleiding: ‘I own this’. Die jongens hadden één videoband, die van hand tot hand ging. Dat had bijna iets tribals, een object dat rondgaat, daar haalden ze dan hun informatie uit. 

Dus ze leerden alles van hun vrienden?
Ja, op straat, in het uitgaan, en van MTV, dat kwam vanaf 1987 op tv. Dat was ook een belangrijke bron. Het was een grappige tijd, ook in hoe ze elkaar corrigeerden:’ Kom dan, kom dan, salto, salto’ en dan werd er eentje vastgepakt en in de lucht gegooid, en kwam het nog goed ook. Niks eerst opwarmen of stapje voor stapje. Dat vond ik heel verfrissend. Er zat ook een vanzelfsprekende ordering in de groep. Degene die het beste danste, had de autoriteit en de grootste bek, maar hield ook de kleintjes erbij die gepest werden op school. Dat was een dynamiek, een vriendschap die ik niet kende. Dat leven dat daar in zat, dat is denk ik iets wat ik zelf enorm gemist heb, vanaf het moment dat ik hier als kind uit Indonesïe kwam.

Je bent als kind geëmigreerd?
Ja, achteraf denk ik: niet voor niets dat ik op de Bijlmer viel (lacht), dat ik vanaf het begin af aan met migrantenkinderen heb gewerkt. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in social dance, met name de zwarte social dance, en dan bedoel ik zwart in politiek zin. Daar waar dans voor verbinding zorgt. Ik ontmoette wel Antilliaanse mama’s en oma’s die zeiden: ‘Dansen heb ik nooit geleerd’, en dan vroeg ik: ‘Maar je danst toch? Dat is toch salsa? Hoe kan je dat dan?’ Dan vertelden ze dat ze als vijfjarige op de voeten van opa werden gezet, en dat hij dan met hen die pasjes deed. Hun opa was hun eerste leermeester, hoe fijn is dat! Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in die overdracht. Als die binnen de familie plaatsvindt, gaat de dans samen met de grapjes van opa of oma en het bordje soep tussendoor. Dat is een heel andere leermethode, daar zit wijsheid in. Ik geloof dat als je op die manier gevoed bent, je veel beter weet wie je bent.

Ik begreep dat je rond je vijftigste zelf met Javaanse dans begon.
Na jarenlang regisseren en organiseren, wilde ik zelf weer dansen, maar in wat voor een lichaam, in welke vorm? In 2010 nam ik een sabbatical van twee maanden. Ik reisde naar Senegal, om bij Germaine Acogny een training te volgen. Ik had in 2008 al een paar studenten van de Opleiding Docent Dans naar haar danscentrum meegenomen. Zeven weken in het zand lopen (Germaine leidt Ecole de Sables, de studio is open, rechtstreeks op de zandgrond), werd voor mij een massage van binnenuit: de beweging van de wervelkolom, een ervaring tot op het bot. Die workshop werd afgerond met drie minuten solo. Ik realiseerde me dat ik met Don’t Hit Mama tot dan toe altijd het verhaal van anderen had verteld. Wat was mijn verhaal?

Terug in Nederland begon ik lessen Javaanse dans te nemen bij Sonja Bloem, de dansvorm van het eiland waarop ik geboren ben. Germaine Acogny zegt altijd: ‘De omgeving waar je geboren bent draag je in je, je danst met je voorouders.’ Ik had in die tijd zo’n heimwee, maar ik wist niet waarheen. Dat leidde tot de voorstelling Hometime Attack, waarin ik voor het eerst zelf op het toneel stond. De laatste jaren van Don’t Hit Mama werkten we aan Asian Celebrations, een tentoonstelling en dansvoorstelling met een compleet Aziatische cast. 

Iemand die de afgelopen jaren een belangrijke mentor voor mij is geworden, is Kitlyn Tjin A Djie. Zij is een Surinaamse systeemtherapeute, bekend om haar methode Beschermjassen. Zij werkt veel met migrantenfamilies en de wijsheid die naar boven komt als je verschillende generaties samenbrengt. In haar werk spreekt ze onder andere over de rite de passage, die uit drie fases bestaat. Bij migratie of een andere ingrijpende ervaring laat je het oude, bekende los en vind je uiteindelijk een nieuwe weg, maar daartussenin zit altijd een onzekere en kwetsbare fase van niet-weten, van houvastloosheid: de liminale fase (limen is Latijn voor drempel), juist daar vindt de transitie plaats. 

Die transitieruimte is een gebied dat ik interessant ben gaan vinden. Toen ik Kitlyn Tjin A Djie ontmoette, zei ik: ‘Ik ben altijd de bruggenbouwer, ik zit overal tussenin.’ Haar antwoord was: ‘Tussenin is ook een plek.’ Ik ben de rijkdom van die plek gaan zien, het is het gebied waar alles open ligt, het is er dance or die, daar ben je het meest creatief. In mijn ogen past de Kenniskring van de ATD daar goed bij. Een safe space waar je ingewikkelde en pijnlijke, zoekende vragen kan stellen in het bijzijn van andere docenten die onderzoek doen, zij houden je een spiegel voor. 

Ik kwam vorig jaar bij de kenniskring Belichaamde kennis in theater en dans, vlak nadat we het huis van Don’t Hit Mama hadden gesloten. Er zijn heel veel vragen waar ik in de komende jaren een antwoord op zoek: wat doen we met het archief van twintig jaar Don’t Hit Mama? Hoe is ook mijn lichaam een archief, waar zit de wijsheid, de voorouderlijke energie? Waarin verschillen de Aziatische en de Afrikaans Amerikaanse hiphop en kan ik de Javaanse en de Afrikaanse dans samenbrengen, ik voel zo’n grote verwantschap tussen die culturen van het Zuidelijk Halfrond. Verder ben ik benieuwd of ik mijn kennis ook op andere domeinen kan inzetten. Zou ik bijvoorbeeld rituelen kunnen vormgeven? (lacht) Er is veel wat ik op dit moment te onderzoeken heb! Maar in de kern komt het hierop neer: ik zie mensen om mij heen, zoals Germaine Acogny, in het ouder worden hun meesterschap vormgeven. Wat is mijn plek voor de komende tien, twintig jaar? Vroeger vond ik het een last om overal tussenin te staan, maar als je dat weet om te draaien, kun je misschien wel specialist worden in het tussengebied.

Tekst en interview: Hester van Hasselt
 

Foto: Jean van Lingen

Foto: Jean van Lingen

Delen