‘De theaterwereld is geen los zand, maar een strand waar iets heel bijzonders kan gebeuren’

Gepubliceerd op

De nieuwe directeur van de Theaterschool Jan Zoet (54) vertelt over zijn eerste kennismaking met de theateravant-garde in de jaren zeventig en de spannende tijd bij het Mickery Theater. Een ontmoeting in de Rotterdamse Schouwburg. ‘Ik ben een rasoptimist.’

 
Bedekt onder een dikke laag sneeuw strekt het Schouwburgplein zich uit als een enorme witte loper voor de Rotterdamse Schouwburg. Dwars over het winterse plein is een pad vrijgemaakt zodat je zonder uit te glijden naar de Schouwburg kunt oversteken. Bij binnenkomst in hal van de schouwburg springt de kolossale mediawand opgebouwd uit videoschermen direct in het oog. Flitsende clips kondigen activiteiten aan en een scherm brengt je op de hoogte van de laatste twitterberichten. Het kantoor van Jan Zoet op de vijfde verdieping voelt, afgezien van de voortdurende bliepjes van zijn i-Phone en computer, veel minder hightech aan dan de hal. Grote prikborden hangen boordevol flyers, foto’s en affiches van voorstellingen; cactussen staan voor het raam, en een oude houten vergadertafel ligt bepakt met stapels paperassen. Het lijkt eerder alsof je in een oud bruin café bent dan in de betonnen ‘kist van Quist’, zoals het theater in de volksmond heet.

‘Om één uur staat een sneeuwgevecht gepland met de hele communicatieafdeling van de schouwburg.’ zegt Jan Zoet. Met zijn allen dalen we te trappen af en naar het Schouwburgplein en als een zooitje kwajongens bekogelen we elkaar met sneeuwballen. Het belangrijkste gezamenlijke doelwit is natuurlijk: Jan. ‘Gooien maar, jongens, hij gaat toch weg!’, plagen de medewerkers van de schouwburg.

Doe-het-zelfwinkel

Een kwartier later nemen we met verkleumde vingers plaats aan de houten tafel in Jans kantoor. We spreken over zijn jeugd in het dorpje Oude Wetering en zijn middelbareschooltijd. Jan vertelt dat hij na de middelbare school naar de Theaterschool wilde gaan, maar niet mocht van zijn ouders.

‘Dit heeft te maken met het kleine dorp waar ik vandaan kom. Mijn ouders hadden een aannemersbedrijfje en een doe-het-zelfwinkel, waar ik ook werkte. Op het gymnasium speelde ik schooltoneel en een leraar Nederlands zei tegen me ‘daar moet je in door.’ Maar mijn ouders vonden toneel niets voor mij en het was niet de periode om ze tegen te spreken of het naast me neer te leggen. Ik was een verlegen iemand die niet veel van de wereld had gezien. Ik ben in Leiden Nederlands gaan studeren en nam als bijvak Theaterwetenschappen. Ik dacht: zo kom ik toch wel in het theater terecht. Ik wilde het echt, het was geen bevlieging. Dat zou ik tegen iedereen willen zeggen die een theatervak wil studeren. Je moet een innerlijke motivatie hebben, die veel meer bevat dan alleen maar talent.’

Deurdrangers

Tijdens zijn studie in Leiden was Jan Zoet niet weg te slaan bij het LAK-Theater, het kunst- en cultuurcentrum van de Universiteit Leiden. In de jaren zeventig was dit universiteitstheater gevestigd op de bovenste verdieping van een pakhuis. Jan heeft er kennisgemaakt met het hele Europese avant-gardetheater in zijn prilste fase. Jan Fabre verbleef er als jong kunstenaar, terwijl niemand hem nog kende en Laurie Anderson trad er regelmatig op. Als student bezocht Jan vele voorstellingen, de opera Einstein on the Beach in Rotterdam, maar ook producties en gezelschappen in het buitenland. Regelmatig ging hij naar het Mickery Theater van Ritsaert ten Cate, dat toen gevestigd was in het Rozentheater in Amsterdam. Daar wilde Jan, na zijn studie, zich verder ontwikkelen.

‘In Mickery werd geen conventioneel teksttoneel gespeeld. Het was een internationaal toonaangevend centrum voor avant-gardetheater en performancekunst. Ik ging op gesprek bij Ritsaert en hij vroeg me: ‘Wat kun je?’ Ik zei: ik kan een beetje timmeren en mijn eerste klus was alle deurdrangers vervangen op de Rozengrachttheater. Mijn tweede opdracht was het maken van een keuken en mijn derde klus het samenvatten, vertalen en analyseren van een boek. Daarna ben ik de regie-assistentie, productieleider en dramaturgie van een voorstelling doen en toen kreeg ik een baan. Het theatervak dat ik ben gaan koesteren heb ik bij Mickery leren kennen. Ik ging houden van de rol die ik had: het verbinden van de maker met de technici, en de acteur met de regisseur. Als dramaturg hielp ik een regisseur hoe je een journalistieke of essayistische tekst als vertrekpunt voor een voorstelling gebruikt. Ik heb er leren schakelen tussen alle lagen en facetten van een voorstelling, of het nu gaat over het formaat beeldbuizen, de poëzie van een tekst of om de kwaliteit van een acteur.

Bijzondere wereld

Als nieuwe directeur van de Theaterschool vindt Jan Zoet het belangrijk om de opleidingen meer als geheel te laten voelen. Draagvlak vinden is voor hem een voorwaarde om samen ergens te komen. Hij wil mensen meenemen in het denken, meenemen in het ontwikkelen van een visie.

‘Ik zie dialoog als een kracht en bewegen als oplossing. Ik denk dat binnen de Theaterschool de dialoog allang plaatsvindt, alleen niet altijd zo letterlijk of constructief als je zou willen. Iedereen is zich wel degelijk bewust van een groter geheel en is mentaal en fysiek met elkaar in contact. Ook in de theaterwereld buiten de school kun je zeggen dat het allemaal eilandjes zijn: dans, toneel, muziektheater. Maar als je vanuit de samenleving het theatercircuit beschouwt, dan zie je een kleine bijzondere wereld, die veel meer gemeen heeft dan al het andere eromheen. Iedereen is bezig met het vertellen van verhalen op basis van kunstenaarschap in een omgeving waar kunstenaars en publiek afspreken om elkaar te willen zien. Vanuit de buitenwereld gezien is het helemaal geen los zand, maar is het een strand waar iets heel bijzonders kan gebeuren.
In de Theaterschool wil ik de dialoog blijven stimuleren. Ik hoop dat de hal van de Theaterschool steeds meer een open ruimte wordt waar dagelijks ontmoetingen, debatten, en lezingen geprogrammeerd worden. Iedereen moet er willen zijn, zelfs mensen van buiten de school. Het is een van de dingen die ik hier in Rotterdam geleerd. Als je in een open plek investeert en liefde geeft, wordt het een soort huiskamer.’

Rasoptimist

In zijn nieuw functie verheugt Jan zich erop om veel jonge kunstenaars aan het werk te zien. Hij wil het werk en de ontwikkeling van de studenten kunnen volgen. Het bijwonen van voorstellingen is - ook in Rotterdam - altijd zijn voeding geweest.

‘Ik moet wel ’s avonds de voorstellingen kunnen zien, want anders kan ik mijn werk niet doen. Een theatervoorstelling moet je niet onverschillig laten, je niet alleen doen vergeten dat er iets anders is, of je alleen maar bevestigen. Als een theaterkunstenaar een voorstelling maakt, moet hij de noodzaak voelen iets te willen veranderen of aan de orde te willen stellen. Dat kan op allerlei manieren: intuïtief, kwetsbaar, poëtisch, verontrustend documentair, of op politiek niveau. Maar ook in de zeggingskracht van de schoonheid en virtuositeit van de dans kun je mensen raken, en hoop of troost geven. We hebben slechts een glimp van perfectie nodig om als samenleving een paar decennia door te kunnen. Ik ben een rasoptimist en ervan overtuigd dat kunst hieraan bijdraagt.’

Delen